Soms is een woord niet wat het lijkt. Zo hebben juwelen die boten worden genoemd niets met varen of schepen te maken. Waar de herkomst dan wel ligt, toont volgend verhaal waar liefde, Lodewijk IV en prinses Mary Stuart een rol in spelen.
Mijn overgrootvader, Klaas Bakker Dirkszoon, was architect in Alkmaar, Zijn bouwsels bepalen tot op de dag van vandaag voor een belangrijk deel het gezicht van dc stad cn staan naar mijn bescheiden mening terecht onder monumentenzorg. Uit zijn bewaard gebleven aantekeningen blijkt dat hij een bijzonder mens moet zijn geweest en mede dankzij hem heb ik ooit mijn beroepskeuze tot juwelenhistoricus gemaakt.
Verliefd op ‘kap en dek’
Inhoudsopgave
In 1881 trouwde hij met mijn overgrootmoeder die als kleindochter van een hoofdingeland van de Zijpe en de Hazepolder onder Den Helder, vanaf haar achttiende verjaardag een kostbare met diamanten bezette hoofdtooi droeg, behorend bij de West Friese klederdracht. In die tijd was het echter al gebruikelijk dat wanneer men vanuit de provincie naar de stad verhuisde, de klederdracht werd afgelegd en men ‘in het haar’ ging, zoals dat werd genoemd.
Mijn overgrootader liet zijn bruid echter weten dat hij verliefd op haar was geworden mét deze hoofdtooi en dat hij graag wilde dat ze die haar hele leven zou blijven dragen. Zij schijnt daar eerst nog wel tegen geprotesteerd te hebben, omdat ze zo graag met de stadse mode mee wilde doen en blij was dat ze zonder problemen een ‘queue-de-Paris’ kon gaan dragen, maar uiteindelijk heeft ze toch aan zijn wens voldaan. En zo kon het gebeuren dat mijn lieve overgrootmoeder als enige en laatste vrouw in Alkmaar tot haar dood in 1930 in klederdracht is blijven lopen. De ‘queue-de-Paris’ is er uiteindelijk trouwens toch gekomen, in combinatie met ‘kap en dek’, zoals de hoofdtooi met bijpassende ‘kapothoed’ in de provincie werd genoemd.
Op een jeugdfoto, die omstreeks 1870 moet zijn genomen, zijn haar juwelen duidelijk herkenbaar. Op de zwarte zijden strik onder haar kin is een witte ovale vlek zichtbaar. Dit is een broche, die na haar overlijden in bezit kwam van haar oudste dochter, mijn grootmoeder, die hem op haar beurt in 1960 naliet aan mijn vader. Bijna acht jaar oud was ik toen mijn vader mij deze liet zien en daarbij de gedenkwaardige woorden sprak: “Dit is nu de diamanten boot van je overgrootmoeder”. Op mijn vraag waarom hij het juweel een boot noemde, moest hij het antwoord echter schuldig blijven. Maar het leidde er wel toe dat ik gefascineerd op zoek ging naar de oorsprong van deze benaming. Dit leidde dan weer tot mijn interesse in de geschiedenis van juwelen en bepaalde uiteindelijk mijn beroepskeuze.
Overal bootjes
De benaming ‘boot’ werd van oudsher, dat wil zeggen gedurende de 19e eeuw, met name in Noord-Holland gebruikt voor broches en sloten van bloedkoralen en granaten kettingen met een ovale of enigszins ruitachtige vorm, al dan niet bezet met diamanten. Maar ook in de rest van het land was de naam bekend, onder andere in samengestelde vorm als ‘bootjes-ketting’, een type collier dat vanaf het eind van de 18e eeuw vooral werd gedragen in Groningen, Friesland en de Zaanstreek. Doorgaans zijn deze kettingen bezet met granaat, maar ook hier geldt dat uitzonderingen de regel bevestigen, want het Rijksmuseum kocht enige tijd geleden een exemplaar bezet met goudsteen, in werkelijkheid glas met kopervijlsel, die volgens de keuren omstreeks 1720 werd vervaardigd in Dordrecht, misschien wel voor de Zeeuwse markt. Het is in ieder geval een van de vroegst bekende voorbeelden.
Blijkbaar was de oorsprong van de term ‘boot’ voor een juweel toen niet bekend. De Nederlandse geschied- en taalkundige Willem Bilderdijk (1756-1831) sprak ooit het vermoeden uit dat de benaming zou zijn afgeleid van ‘botten’ in de betekenis van knoppen of doppen. Maar dat bleek niet juist te zijn.
In de ‘Camera Obscura’ van Nicolaas Beets uit 1839 wordt in het hoofdstuk ‘De Familie Stastok’, een theevisite beschreven, waarin de schrijver verteld: ‘. . ..Op dat ogenblik treedt mijn tante binnen.. ..Zij heeft om haar hals een snoertje fijne paarlen met een juweelen bootje.. …’. Een vergelijkbare situatie is ook al te vinden in de beschrijving van juwelen na het overlijden van de Amsterdamse burgemeester Jacob Hinlopen in 1705. Ter gelegenheid van zijn huwelijk in 1667 met zijn volle nicht Deborah Popta (1644-1700) gaf hij haar volgens een door haar eigenhandig opgestelde inventaris met onder andere twee snoer peerlen om mijn hals bestaande in soo veel stucks: 100 en 4 en een kleijn bootje aghteraen de peerlen’.
In beide gevallen werd in ieder geval tóen met een ‘bootje’ een slot bedoeld, zoals dat later ook in de streekdracht dikwijls het geval zou zijn.
De alleen in het Nederlands verbasterde vorm van ‘boîte’ tot boot werd al vroeg gebruikt voor juwelen die niets meer te maken hadden met de oorspronkelijk betekenis van een doosje.
Koninklijk geschenk
Maar in het tijdschrift ‘De Hollandsche Spectator’, dat van 1731 tot 1735 verscheen, vinden we een heel andere betekenis. De belangrijkste auteur van dit tijdschrift, Justus van Effen, beschreef in 1733 hierin de kleding en juwelen van een tijdgenoot: ‘…..zijn vaders portret, in een gouden boot hangende, aan de orlogiekeeten zijner moeder…..’. Blijkbaar ging het hier om een miniatuur portretje, wellicht op ivoor geschilderd, gezet in een gouden montuur en waarschijnlijk beschermd door glas of kristal.
Vergelijkbare beschrijvingen vinden we een eeuw eerder al in inventarissen van prinses Amalia van Solms. In 1667 bevonden zich in haar collectie ‘De schilderije van sijne Hoochheyt Prins Frederik Hendrick in een cristalle boot’ en een ander ‘in een goude boot’. En reeds in 1640 was zij in het bezit van ‘Een conterfeytboote met 4 groote fazetten (diamanten) waerdich 16000.00’. Een conterfeitsel is een oude term voor een portret en met deze “conterfeytboote” komen we dan ook dicht bij de oorsprong van de benaming boot als juweel.
In 1683 kreeg de Nederlandse diplomaat Anthonie Heinsius (1641-1720) tijdens een bezoek aan Frankrijk een zogenaamd presentatiegeschenk van koning Lodewijk XIV. Het ging om een geëmailleerd miniatuur van de koning in een diamanten entourage. Een dergelijk koninklijk geschenk kon als een insigne worden beschouwd en bijvoorbeeld gedragen worden aan een lint, onder andere als dank voor een verleende dienst of uit oogpunt van speciale vriendschap.
Het vormt een schakel tussen de 16e-eeuwse genadepenning en de tegenwoordige ridderorde, die in de Empiretijd ontstond. Volgens een bewaard gebleven rekening betaalde de koning aan de goudsmid Montary 2648 livres (goudfrancs). ‘pour une boîte à portrait de soixante huit Diamans à facette donné au Sr Heinsius Envoyé des Etats de Hollande’. Een ‘boîte à portrait’, een doosje dus met een portretje. Dit juweel is bewaard gebleven, ook al zijn in de loop der tijd de diamanten eruit verdwenen. Maar belangrijker voor ons is dat het originele etui nog steeds aanwezig is.
Jean Petiot, boîte à portrait, koning Lodewijk XIV. Parijs, ca. 1680. Goud, email en diamanten. Collectie Louvre Museum, Parijs, voorheen coll. Yves Saint Laurent
De ‘boîte’ die speciaal voor dit ‘portrait’ werd vervaardigd zou uiteindelijk de naamgever worden van de Hollandse boot. Een tweede exemplaar bevindt zich tegenwoordig in Het Louvre. Het is in 2009 verworven uit de collectie van Yves Saint-Laurent. De diamanten zitten er nog in, maar het etui is verdwenen. Een derde staat afgebeeld op een portret door Nicolas de Largillière van graaf Konrad Detlef von Dehn uit 1724 in het Hertog Anton Ulrich Museum in Brunswijk. Duidelijk zijn juweel en originele doos zichtbaar op tafel voor de trotse eigenaar, die als diplomaat zijn sporen verdiende in Frankrijk en Holland.
Er zijn meerdere ‘boîtes à portrait’ bewaard gebleven, hoewel altijd zonder het originele bijbehorende etui. In de Engelsé Koninklijke Collectie bevindt zich een exemplaar met een miniatuur van koning-stadhouder Willem ÎlÏ. Ïn plaats van diamanten is dit juweel bezet met geslepen kristallen, wellicht de belangrijkste reden dat het bewaard is gebleven. Voor vermaken tot een ander juweel kwam deze hanger dus nooit in aanmerking. Een nazaat van de ‘boîte à portrait’ wordt overigens tegenwoordig nog gedragen door de vrouwelijke leden van de koninklijke families van Engeland, Noorwegen, Denemarken en Zweden in de vorm van de familie-ordes.
De benaming boot’ werd van oudsher, dat wil zeggen gedurende de 19e eeuw, met name in NoordHolland gebruikt voor broches en sloten van bloedkoralen en granaten kettingen met een ovale of enigszins ruitachtige vorm, al dan niet bezet met diamanten.
Een boot uit een doosje
De benaming ‘boîte à portrait’ werd al spoedig ook gebruikt voor het juweel zonder het bijpassende doosje en blijkbaar ook voor juwelen mét én zonder miniatuurportret, die alleen nog qua vorm aan het oorspronkelijke voorbeeld doen denken. Dit blijkt uit verschillende bronnen, zoals inventarissen.
In het toonaangevende modellenboek ‘Traité des pierres précieuses et de la maniere de les employer en Parure’ uit 1762, geeft de auteur Jean Henri Prosper Pouget voorbeelden van ‘Boëtes à Portrait’ voor ‘Brasselets’ (armbanden). Inderdaad werden ze in die tijd vaak als sluiting aan armbanden gedragen, zoals is te zien op het beroemde portret van Madame de Pompadour door Francois Boucher. Maar de tekeningen van Pouget laten ook exemplaren zien, waarin alleen stenen werden verwerkt en geen plaats lijkt te zijn voor een portretje.
Gelijktijdig werd de alleen in het Nederlands verbasterde vorm van ‘boîte’ tot boot al vroeg gebruikt voor juwelen die niets meer te maken hadden met de oorspronkelijk betekenis van een doosje.
Onder de juwelen van prinses Louise Henriëtte van Oranje bevonden zich in 1647 ‘Vier diamantte boetten’, ‘Een groette boette met robinnen’ en ‘Een boette van schavier met een spieghel achteraen’. En in een Amsterdamse inventaris uit 1703 is nog sprake van boten met negentig en negenenzestig diamanten, een exemplaar met diamanten ‘om in’t haar te setten’ en ‘Een kleyn bootje met zeven steentjes en een peerl’. Dit laatste zal misschien wel een slotje voor een ketting zijn geweest.
Toen prins Willem II in 1641 trouwde met de Engelse prinses Mary Stuart, schonk hij haar onder andere ‘Une Bouëtte de diamans à facettes’. Dit juweel, bezet met vier grote diamanten en een vijfde als druppelvormige hanger, wordt door de prinses gedragen op het beroemde portret door Antoon van Dyck -zie bovenste afbeelding- en werd geleverd door de Antwerpse juwelenhandelaar en kunstverzamelaar Caspar Duarte. In de briefwisseling rond de aankoop van dit juweel is afwisselend sprake van ‘bootte’, ‘boytte’ en ‘boite’. Samen vormen zij het bewijs dat de Nederlandse naam ‘boot’ ontstaan is uit het Franse ‘boîte’.
Lees meer verhalen over antieke juwelen geschreven door juwelenhistoricus Martijn Akkerman:
Bekijk ook de collectie van Zilver.nl: