Al vele jaren geldt het credo ‘meten is weten’ – ook als het gaat over het afmeten van zaken als stoffen en kant. Maar waarmee werd en wordt er gemeten?
Hoe begin je met meten?
Inhoudsopgave
Tot 1820 werd er gemeten in makkelijk bruikbare lichaamsdelen, waarbij je moet denken aan duimen, voeten en ellen. Er was wel één nadeel : er zat verschil in de lengte van mensen, en dus ook in het meetresultaat. Om die rede kwamen er houten meetlatten met een maatverdeling van een el en halverwege een ingelegde of opgetekende “een platte V” – een maatstreep met extra schuin streepje – voor de halve el.
Hoe lang was deze el en hoe kwam men aan de naam?
Veel plaatsen kende hun “eigen” el van bijna 70 cm. Zo is bijvoorbeeld de Amsterdamse el 68,8 cm, de Twentse maar 58,7 cm en de Haagse el 69,4 cm. De “el” is genoemd naar het bot in onze onderarm, maar de lengte van de elleboog tot het topje van de middelvinger haalt niet de 60-69 cm. Men moet dat stuk 2 keer afmeten om aan de juiste maat te komen – of één keer van vingertop tot schouder nemen.
Standaardisatie
Op een Parijse conferentie werd in juli 1799 de meter als officiële standaardmaat aanvaard – met als onderverdeling 100 centimeter. Langzaam schakelden de verschillende landen over op deze gestandaardiseerde, en dus eerlijker manier van meten. In Nederland werd hiertoe in 1820 overgegaan. In de overgangstijd zijn er meetlatten geweest die beide maten aangaven. Ook nu vind je in stoffenwinkels nog steeds deze houten meetlatten maar dan in cm-verdeling tot 1 meter.
Ieder jaar moesten meetgereedschappen, en dus ook de ellematen, geijkt worden. Wanneer ze nog de juiste maat aangaven dan werd er de jaarletter van keuring ingeslagen.
Een ander leuk detail is, dat in Amersfoort is er nog een pand met een gevelsteen met de afbeelding van een el en de tekst “D’Gekroonde El 1758”. Hier zullen dus stoffen verhandeld zijn. In de tijd van de gevelsteen waren deze in huizen en pakhuizen aangebracht met een motief dat aangaf wie er woonde en wat het beroep was.
Kantmaatjes
Naast deze hele en halve ellematen waren er nog kortere meetstokken, namelijk de kwart ellemaatjes. Deze worden ook wel “kantmaatjes” genoemd. Bij zo’n kantmaatje is het meetgedeelte krap 17 cm.Hier is de maatstreep met een extra schuin streepje “een platte V”voor de achtste el.
Meestal zijn deze maatjes gemaakt in mooie en dure houtsoorten, walvisbalein en heel soms van zilver. Het handvat is bijna altijd van een ander materiaal zoals mooi gedraaid of gestoken been, of een andere houtsoort. Bij veel maatjes kon het bovenste deeltje er af geschroefd worden. In de holte eronder werden wat spelden bewaard. De streepjes van de maatverdeling werden heel dun uitgezaagd en opgevuld met been, andere houtsoort, koper of parelmoer, zodat men makkelijk de maat kon aflezen. Deze maatjes zijn een zeer gewild verzamelobject vanwege de grote afwisseling in materiaal en versiering in de handvatten.
De naam “kantmaatjes” zegt het al : deze maatjes werden gebruikt om kanten te meten. Kant is teer en rekt snel wat uit model en kan om die rede niet met een grote maat afgepast worden. De het praktische en handzame kantmaatje meet je dus een kwart el af, zet een speld (die in de holte bovenin bewaard is) en je meet verder tot de gewenste lengte.
Mogelijk hadden de dames die kant kochten zelf van deze kantmaatjes bij zich. Ik ben namelijk nog nooit één maatje tegen gekomen met een ijkmerk. Dit zou in de handel wel verplicht zijn.
Het onderste maatje op de foto heeft nog het uiterlijk van een ellemaatje maar deze heeft al de verdeling in cm. Het eerste streepje is 10 cm en daarna steeds 1 cm verder met een streepje en als laatste het donkere streepje in het benen sierstukje met 20 cm.
Meetlinten
Uiterlijk en ontstaan
De eerste meetlinten zijn waarschijnlijk gemaakt voor de luxe naaidozen uit de 18e of vroege 19e eeuw. In die periode sprak men van meetlinten omdat het nog de tijd van de duimen, voeten en ellen was. Wijd verbreid waren de houten meetlatten, onderverdeeld in “ellen” (en later de centimeters). Deze zijn praktisch in professioneel gebruik, maar niet zo prettig in de huishouding.
Handzamer zijn de meetlinten en al snel maakte men daar mooie “doosjes” voor. Het lint waar het meetlint van gemaakt werd is namelijk van dunne tere zijde. Dit materiaal zorgt ervoor dat het lint soepel en makkelijk klein op te rollen is in het meestal ronde compartiment. Het lintje heeft aan het eind een staafje of ringetje als stevigheid om het uit het omhulsel te trekken en om te voorkomen dat het bij het opwinden in zijn geheel naar binnen verdwijnt. Wanneer men oude meetlintjes koopt ontbreekt het eerste stukje vaak omdat het veel te lijden heeft gehad van het beetpakken of het is vergaan. Het opwindmechanisme van het lint zit bovenop het omhulsel en is een recht staafje of een zwengeltje.
Maten op meetlinten
Vooral bij de vroege meetlintjes komen we een grote variëteit aan merken c.q. maten tegen. In Engeland kende met tot ongeveer 1850 de “N” dat staat voor “Nail”; dit is 2 ¼ inch – wat bij ons bijna 6 centimeter zou zijn. Daarnaast komt de “H Q” voor; dit is “Half Quarter” en dat staat weer voor een ⅛ yard, wat wij weer omrekenen naar ruim 11 centimeter.
Toch werkte men al eerder met de inch, te zien op het onderste meetlint van Samuel Pemberton die werkte van 1793-1801 in Engeland. Het eerste stukje lint ontbreekt, maar de onderverdeling in inches is duidelijk zichtbaar.
Het meetlint daar tussenin lijkt Nederlands zilver, maar is ongemerkt. Welke maten heeft die nu? In Nederland kende men de Amsterdamse duim, maar ook andere steden kende hun eigen maat duim die onderling net iets verschilden,net zoals bij de el het geval was. De duim is ongeveer gelijk aan de inch. Omdat dit meetlintje waarschijnlijk Nederlands zilver is zullen het Amsterdamse duimen zijn die als onderverdeling op het lint zijn aangebracht.
Meetlinten
Dit aanbrengen van een onderverdeling op het lint was een secuur werkje – maar niet altijd betrouwbaar. Het meetlintje dat uit het parelmoeren huisje komt heeft erg korte centimeters. Men heeft zelf cijfers en streepjes gezet, en het dateert in ieder geval na 1820.
Bij het filigrain houdertje is het meetlintje met een geregen draad verdeeld in 1/8 ellen, en dateert waarschijnlijk van voor 1820.
Filigrain is een fijn soepel zilverdaad dat in motieven gelegd kan worden. Het is een oude techniek die zowel in Nederland als het buitenland werd gebruikt. Op de foto nog een voorbeeld van filigrain. Zo’n model meetlintje zou speciaal voor de luxe naaidozen gemaakt zijn volgens de Engelse boeken.
De maatstreepjes en de bijbehorende getallen zijn erg verbleekt maar zijn wel inches. Hendrik Remmers, zilversmid in Amsterdam heeft divers zilver naaigerei gemaakt waaronder ook meetlintjes. Wanneer deze zijn afgeslagen met zijn meesterteken in een ruit (1821-1828), dan is er de ¼ of ⅛ el op te zien. Van nog een Amsterdamse zilversmid Pierre Louis Uriot (1822-1862) zijn meetlintjes met een rib-versiering bekend met alleen streepjes voor de kwart el, alleen hier mist ook het eerste stukje. Beide zilversmeden zullen deze lintjes aan het begin van hun loopbaan gemaakt hebben omdat het metrieke stelsel in 1820 ingevoerd is.
Andere materialen
Naast deze mooie, luxueuze meetlintjes zijn er ook vele van andere materialen gemaakt. Zo waren er eenvoudige ronde houten behuizingen, maar ook de “Tartan Ware” met als versiering verschillende ruiten van de diverse Schotse clans. In de toeristische plaatsen kon men leuke, maar nuttige souvenirs kopen, het zogenaamde “Mauchline Ware”. Dit zijn blank houten houders met een zwart plakplaatje van een lokale bezienswaardigheid zoals een kerk, waterval etc. De opkomst van celluloid bood de mogelijkheid voor weer iets nieuws zoals deze appel met een prachtig vormgegeven kleine bij als handgreepje.
Zo zijn er nog vele andere voorbeelden – maar de zilveren meetlinten blijven toch oogstrelend en zeer begeerlijk.
Lees ook:
De naaidoos, over zilver antiek naaigerei en meer
Zilveren rammelaar, veel meer dan speelgoed
Bekijk ook:
de collectie naaigerei van Zilver.nl
Ook ik heb een verzameling waarin veel van de items waarover jullie schrijven. Met veel plezier gelezen hoewel ik het meeste wel wist…..Nu heb ik onder andere een ‘ellemaatje’ die nóg kleiner is dan de kantmaatjes. Het is van hout en zijn drie koperen streepjes op waartussen de maat 4,325 cm is. Dat is dus twee maal af te meten. Na veel gezoek ben ik er achter gekomen dat deze maat van 4,325 cm een ‘taille’ wordt genoemd. Er gaan 16 tailles in 1 Brabantse el van 69,2 cm. Het zou zo zijn dat deze maatjes gebruikt werd door hoedenmakers, maar ik heb nergens info kunnen vinden. Weten jullie daar iets over, toevallig?
Ook ik heb een verzameling waarin veel van de items waarover jullie schrijven. Met veel plezier gelezen hoewel ik het meeste wel wist…..Nu heb ik onder andere een ‘ellemaatje’ die nóg kleiner is dan de kantmaatjes. Het is van hout en zijn drie koperen streepjes op waartussen de maat 4,325 cm is. Dat is dus twee maal af te meten. Na veel gezoek ben ik er achter gekomen dat deze maat van 4,325 cm een ‘taille’ wordt genoemd. Er gaan 16 tailles in 1 Brabantse el van 69,2 cm. Het zou zo zijn dat deze maat gebruikt werd door hoedenmakers, maar ik heb nergens info kunnen vinden. Weten jullie daar iets over?