Opregte Waer en Kleyn Gewin

Geplaatst door

Juwelier neemt in de 16e eeuw de handel in juwelen over van de goudsmid

De juwelierszaak zoals wij die kennen, bestaat pas 175 jaar. Vele eeuwen daarvoor opereerden de goudsmeden en (later) juweliers vanuit gesloten huizen. De klanten — alleen de allerrijksten in de maatschappij — wisten ook zonder prachtige etalages de handelaar in juwelen wel te vinden. En de juwelier probeerde door ‘opregte waer en kleyn gewin’ de geachte clientèle aan zich te binden.

Goudsmid en juwelier

Sieraden zijn in alle tijden door alle volkeren gedragen. Goudsmid en juwelier kunnen dan ook worden gerekend tot de oudste beroepen ter wereld. Door de explosief groeiende interesse in juwelen en de geschiedenis ervan zijn er de laatste decennia nogal wat boeken over het onderwerp verschenen. Sommige geven algemene informatie en andere behandelen een bepaalde periode of stijl, of een specifieke maker of juwelier. Zo zijn er inmiddels schitterende naslagwerken van onder anderen Cartier, Boucheron, Tiffany, Van Cleef & Arpels, Chaumet, Mauboussin, Bulgari en Masriera.

Bij dergelijke juweliers denken wij tegenwoordig aan luxe winkels met grote etalages, die gevuld zijn met een overvloed aan kostbaarheden. Maar wat voor ons nu zo gewoon is, bestaat in feite pas 175 jaar. Wie in een ver verleden een juweel wilde kopen diende een bezoek te brengen aan de werkplaats van een goudsmid, waar op bestelling en in overleg met klant een opdracht werd uitgevoerd.

De geschiedenis van de juwelier

Dit blijkt bijvoorbeeld uit een omstreeks 1360 opgemaakte beschrijving van de juwelen van graaf Jan van Blois (gestorven in 1381), heer van Gouda en Schoonhoven en stadhouder voor Albrecht van Beieren in Holland en Zeeland. De graaf betrok zijn juwelen van goudsmeden uit de omgeving van Gouda, die in deze inventaris — een van de oudste die bewaard is gebleven — worden beschreven als ‘Mr, heinric den goutsmit’, ‘de goudsmit te Schoonhoven”, ‘de goudsmit van Utrecht Elias Scherpzwaard’, ‘Aernde den goutsmit van Ijsselsteijn’ en ‘de goudsmit meester Eggaart van Dordrecht’.

In de loop van de 16e eeuw werd de handel in juwelen — niet te verwarren met de veel oudere handel in stenen en parels — steeds meer overgenomen door tussenpersonen, die zich juweliers gingen noemen. Zo is in de juweleninventaris uit 1601 van Floris II van Pallandt, graaf van Culemborg (1578-1639) sprake van ‘Marcus Duvoet jowilier in ’s Gravenhage’. En reeds in 1563 noemde de machtige Augsburgse bankier Fugger de Nederlander Hans Glaser, die diamanten aan de keurvorst van Beieren wilde verkopen “ein ehrlich fromm Mànnle und sehr guter Jouvelier”

 

Juwelier Thomas Cletscher 1598 -1668 Blog Zilver.nl
Thomas Cletscher 1598 – 1668.

Leverancier van juwelen

Ook de leveranciers van juwelen aan het 17e eeuwse hof van Frederik Hendrik en Amalia van Solms worden in de archieven over het algemeen juweliers genoemd. Een enkele van hen was tevens goudsmid en oefende dus beide uit. De belangrijkste leverancier was Thomas Cletscher (1598-1668), die misschien wel kan worden beschouwd als de voorloper van de huidige juwelier. Zijn in 1643 door Daniël Mijtens geschilderde portret werd op 15 december 1925 geveild bij Frederik Muller in Amsterdam en in 1932 geïdentificeerd door mevrouw N.F. Van Gelder-Schrijver. Sinds haar publicatie in datzelfde jaar in het tijdschrift Die Haghe wordt dit portret nu na 68 jaar voor de tweede keer afgebeeld.

Cletscher was de zoon van een rijke wijnhandelaar en kwam door zijn huwelijk en dat van zijn zuster in contact met goudsmidsfamilies. Hij werd zelf ook goudsmid. Hoewel er geen juwelen van hem bewaard zijn gebleven blijkt dit onder andere uit een boekje van zijn hand in het museum Boymans Van Beuningen in Rotterdam.

In dit boekje tekende Cletscher een aantal juwelen met korte beschrijvingen. Een enkele keer lezen we bij zo’n juweel: “heb ic gemaeckt”. Hij moet echter in de eerste plaats handelaar in juwelen zijn geweest. Bij de tekening van een parelcollier schreef hij bijvoorbeeld: “Int Jare 1635 heb ic deese overstaende 20 ronde peerlen verkogt aen sijn V.G. den Prince van Orangie (Frederik Hendrik), voor de somme van 30.000 g. de peerlen weegen door een 8 car. t’ stuck de grootste weegen 10 en 11 car. de kleenste 5 en 5 1/2 car. de grootste sijn de beste, sijn heel schoon en nieuwe peerlen.”

De hier beschreven parels waren de beroemde ‘Oranjeparels’ van Amalia van Solms. die na de dood van de koning-stadhouder Willem III in 1702 in het bezit kwamen van de Hohenzollern-familie en kort voor de Tweede Wereldoorlog zouden zijn verkocht door de laatste Duitse keizer bij Frederik Muller in Amsterdam.

Zoals veel van zijn collega’s in die tijd leende Cletscher ook geld op juwelen. Toen de Engelse koningin Henriette Maria in 1644 naar de Nederlanden kwam om een deel van haar kostbaarheden te belenen, was hij op de lommerd van Rotterdam na, met 172.640 pond zelfs de grootste schuldeiser. Als onderpand kreeg hij negen grote diamanten. Cletscher was dan ook zeer vermogend, maar dankte dit niet alleen aan de handel in juwelen. Sinds 1630 was hij weliswaar deken van het goud- en zilversmidsgilde, maar tussen 1647 en ’59 tevens afwisselend schepen en burgemeester van Den Haag. Hij overleed in 1688 te Amersfoort, waar een van zijn zonen het ook al tot burgemeester bracht.

Gesloten huis

Cletscher had geen winkel, maar werkte uit wat wij nu zouden noemen een gesloten huis. Deze manier van verkopen bleef voor juwelen tot ver in de 19e eeuw gebruikelijk. De klanten wisten de juwelier blijkbaar wel te vinden zonder etalage. Nog in 1911 schreef dc Amsterdamse juwelier Carl Bonebakker: “Willen wij het voortbestaan onzer zaken verzekeren en haar in bloei zien toenemen, dan is nu ’t oogenblik daar waarop wij met ernst de vraag moeten overwegen, kunnen wij ons ruimer localiteit verschaffen?… Ons nieuwe gebouw moet ’t cachet blijven dragen van deftige voornaamheid, zoowel de gevel als de geheele inrichting… Het moet ’t cachet blijven houden van gesloten huis, doch met duidelijk kenmerk dat daarin zaken gedreven worden… een smaakvol ingerichte kleine salon tot ontvangst van Dames etc.”

Een gesloten huis kennen we tegenwoordig in Nederland alleen nog bij de juwelier Burnier in Den Haag en een enkele handelaar in antieke juwelen. De Haarlemse goudsmid en kashouder Derk Jacobsz. de Graaf, die vanaf 1686 was gevestigd in de Damstraat, verkocht goedkopere sieraden in zijn voorkamer en kostbaardere stukken in de daar achter gelegen ruimte. In een inventaris na zijn overlijden in 1702 is geen sprake van een echte winkel.

Zo’n gesloten huis had meestal geen grote voorraad, maar werkte voornamelijk op bestelling. Zo bestond de voorraad van de Haagse goudsmid en juwelier Jeremias Micheel (1613-1672) bij zijn dood uit negentien ringen, een hanger, drie sloten en drie zakhorloges. En in 1780 bestond de voorraad van Guillaume Maisonneuve, ‘Coopman in Byouterien te Den Haag’ uit een aantal hangers, colliers, armbanden en schoengespen.

 

De Prins van Wales bij Cartier Blog Zilver.nl
De prins van Wales wordt door een aantal bewonderaarsters voor de etalages van Cartier begroet.

Cartier

Aan het eind van de 18e eeuw nam de macht van vorsten steeds meer af en die van de burgerij juist toe. Hierdoor begon de burgerij een steeds belangrijker rol te spelen bij het dragen van juwelen. Met de uitdrukking “de burgerij” moeten we in die tijd overigens nog heel voorzichtig zijn, want de mensen die juwelen droegen, waren in eerste instantie alleen de zeer gefortuneerde burgers. Het verschil tussen arm en rijk was veel groter dan tegenwoordig. Mede dankzij de Industriële Revolutie werd de groep nieuwe rijken in de loop van de 19e eeuw echter steeds groter en nam de vraag naar juwelen toe.

Vanaf dit moment schoten de juweliers als paddestoelen uit de grond en werd het fenomeen etalage steeds meer bekend. Dit liep ongeveer gelijk met de etalages van kledingzaken, die zich voor die tijd ook tot gesloten huizen hadden beperkt. Aan het eind van de 19e eeuw etaleerde Cartier zijn juwelen zelfs in de etalage van zijn buurman en schoonvader, de oorspronkelijk Engelse couturier Worth in de Parijse rue de la Paix.

Cartier had trouwens ook toen nog aparte salons op de eerste etage, waar belangrijke klanten werden ontvangen. Op een keer vond hier zelfs een ontmoeting plaats tussen de Russische tsaar en de Engelse kroonprins, nota bene neven van elkaar. En omstreeks 1925 ontstond een tekening van de Prins van Wales, die door een aantal bewonderaarsters voor de etalages van Cartier werd begroet. Een paar jaar eerder was Cartier in New York in het bezit gekomen van een groot pand met etalages op 5th Avenue, geruild met eigenaar Morton Plant voor een dubbel parelcollier.

 

Pand van Cartier op 5th Avenue in New York Blog Zilver.nl
Het pand op 5th Avenue in New York dat Cartier had geruild met Morton Plant voor een dubbel parelcollier.

Boucheron

Op de hoek van de Parijse place Vendôme bevond zich de etalage van de juwelier Boucheron. Het is opmerkelijk dat de dames op deze poster uit 1901 zich vergapen aan juwelen die zijn vervaardigd in klassieke stijlen en bezet met parels en diamanten. De art nouveau werd gelijktijdig slechts door een betrekkelijk kleine en enigszins avantgardistische groep bewonderaars gewaardeerd. Jonkvrouw Dr.C.H. de Jonge schreef hierover nog in 1924: “Over dezen ‘Style nouveau’ kunnen wij kort zijn, daar deze periode als een afgesloten geheel en als een voorloopig overwonnen standpunt achter ons ligt… en waarop dc generatie van 1925 thans weet terugziet als op een tijdperk van een te geforceerd zoeken naar originaliteit.”

 

Juwelier Boucheron Parijs Blog Zilver.nl

 

Hoe heel anders kijken wij daar nu tegenaan. Wie omstreeks 1900 een art nouveau juweel wilde aanschaffen, moest zich wenden tot de, nog steeds gesloten huizen van kunstenaars als René Lalique in Parijs, of Philippe Wolfers in Brussel. Of tot een juwelier als Georges Fouquet, die zijn winkel in de Parijse rue Royale liet ontwerpen door de kunstenaar Alphonse Mucha. Fouquet (1862-1957) stamde uit een familie van juweliers, maar begon zich aan het eind van de 19e eeuw af te zetten tegen de heersende tradities en conventies. Hij was zelf goudsmid, maar in de eerste plaats handelaar, hoewel hij uitsluitend juwelen verkocht uit eigen atelier.

Dat gold bijvoorbeeld weer niet voor Henri Vever (1854-1942) in de rue de la Paix, die weliswaar ook goudsmid was, maar als juwelier ook ontwerpen van anderen verkocht, waaronder die van Lucien of Léopold Gautrait. In zijn standaardwerk La Bijouterie Française au XIXe Siècle uit 1908 beeldt Vever deze juwelen af als ‘Maison Vever’. In werkelijkheid werden ze ontworpen door Gautrait, vervolgens uitgevoerd door de sinds 1875 in Parijs gevestigde goudsmid Léon Gariod en daarna slechts verhandeld door Vever. Een werkwijze die kenmerkend was en zou blijven voor de meeste juweliers.

 

Georges Fouquet juwelierszaak Blog Zilver.nl
Georges Fouquet liet zijn winkel ontwerpen door de Tsjechische kunstenaar Alphonse Mucha.

Kastjesmannen

In de Nederlandse provincies liepen sinds de 18e eeuw en tot in de afgelopen eeuw ook nog de zogenoemde ‘kastjesmannen’. Dit waren rondtrekkende handelaren, die met hun ‘goudkist’ op de buik in de dorpen kwamen en bij de boerderijen langsgingen, maar die hun domicilie meestal in een grote stad hadden, of als ze zelf in de provincie woonden minstens vertegenwoordiger waren van een in de stad gevestigde juwelier. In zijn boek De Amsterdamse zilversmeden en hun merken uit 1975 noemt K.A. Citroen twee van zulke reizende handelaren, Leonardus Mirani en Harmanus Strik, maar er moeten er tientallen zijn geweest.

In de loop van de 19e eeuw beschikte elke provinciestad en elk zichzelf respecterend dorp wel over één of meer juweliers. Reeds sinds het begin van de 16e eeuw waren vanuit de grote steden veel goudsmeden naar de provincie getrokken. In Alkmaar bijvoorbeeld woonden in 1519 slechts drie goudsmeden in de Langestraat, maar omstreeks 1600 was dit aantal al aanzienlijk gestegen en deze ontwikkeling bleef zich voortzetten. In Schagen waren in het begin van de vorige eeuw zelfs zes juweliers gevestigd op een inwonersaantal van ongeveer 4000 mensen.

 

De juwelier prent A. Maaskant 1811 Blog Zilver.nl

Op een prent van E. Maaskamp uit 1811 bezoekt een Noordhollandse vrouw haar juwelier. De uitspraak onder deze prent is bekend bij alle juweliers door alle tijden heen: “Daar is niet aan af te dingen: het is de gezette prijs”. Et viel ook inderdaad weinig af te dingen, want oorspronkelijk probeerde de juwelier juist door ‘opregte waer en kleyn gewin’ de geachte clientèle aan zich te binden.

Het eerste behoort nog zo te zijn, terwijl het tweede helaas niet altijd meer opgaat door de in de loop der jaren enorm gestegen kosten. De juwelier als handelaar is steeds meer afhankelijk geworden van de kostbare diensten van zijn toeleveranciers, of zoals Jacob Cats in de 17e eeuw reeds schreef: “De juweliers zeggen ons, dat er geen zoo schoonen diamant en is, of hij heeft wat behulps van doen om den glans te verheffen.” (17e eeuwse in hout gesneden tekst, die oorspronkelijk deel uitmaakte van de lambrizering in de juwelierszaak Fabery de Jonge in Apeldoorn.)

Lees ook van Martijn Akkerman:

Baghen en carcanten

De koning van de juweliers, de juwelier van de koningen

Bekijk ook de collectie van Zilver.nl:

Sieraden

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *