Tot halverwege de 19e eeuw waren de garens om te naaien en te borduren nog vrij ruw. Rond 1850 vond John Mercer in Engeland een machine uit om het garen gladder te maken, het zogenaamde merceriseren. Diverse garenfabrikanten, zoals bijvoorbeeld D.M.C., maakten dankbaar gebruik van deze uitvinding. Ook onze huidige garens zijn mooi glad en glanzen prachtig.
Garen glad maken, met een oorlepeltje
Inhoudsopgave
Maar hoe zat het dan voordat dit procedé werd uitgevonden? Om het ruwe garen gladder te maken werd het voor gebruik vettig gemaakt. Met dit vet werd de draad gladder, en kon je makkelijker werken. En tja, hoe kwam je dan aan die vettige substantie? Volgens oude, mondeling overgeleverde verhalen, zou hiervoor oorsmeer gebruikt zijn. Dit oorsmeer is vettig en zou het garen gladder kunnen maken. Hiervoor zouden dus rijgnaalden zijn bedacht met oorlepeltje – al met al een onsmakelijk verhaal!
Een tweede versie van het verhaal is, dat het oorlepeltje gevuld werd met bijenwas. Zuivere bijenwas is wit en geeft geen verkleuring aan het garen. Bovendien is het een stuk hygiënischer!
Zilveren rijgnaalden
In vroeger tijd kwamen rijgnaalden veel voor. Ze werden gebruikt om linten te rijgen. Deze linten waren één van de weinige mogelijkheden voor het sluiten van kleding. Er waren nog géén drukkers en ritssluitingen. Bovendien waren knopen nog maar in beperkte mate voorradig voor huishoudelijk gebruik. Een oorlepeltje toevoegen aan zo’n rijgnaald was dus heel eenvoudig.
Het wasklosje
Er waren ook andere mogelijkheden om een draad wat vettig te maken. Een voorbeeld hiervan is een wasklosje. Deze wasklosjes waren een stuk praktischer in gebruik dan het oorlepeltje. Waar een oorlepeltje slechts een klein oppervlak had on de draad langs te strijken – denk aan een doperwt – heeft het wasklosje een stuk groter oppervlak. Een wasklosje doet denken aan onze huidige garenklosjes voor de naaimachine, dus een ronde boven- en onderkant met ertussen een staafje. Rond dat staafje zat de bijenwas, veilig opgeborgen tussen de boven- en onderkant. De grootte was een wasklosje is echter een stuk bescheidener, denk aan een hoogte van 1 à 2 cm en een diameter van 1 á 2,5 cm.
Diverse zilversmeden hebben wasklosjes gemaakt. Deze wasklosjes hebben de mooiste versieringen. De wasjes zijn klein, en eigenlijk altijd rond waardoor het meesterteken helaas vaak onduidelijk is afgeslagen. Ook kom je regelmatig wasjes tegen met een zwijnskopje als herkeur. Dit herkeur werd gebruikt voor buitenlands zilver tussen 1831 en 1893. Hieruit blijkt dat de wasjes in meerdere landen een nuttig gebruiksvoorwerp waren.
Wasjes in vele materialen
Naast de prachtige zilveren wasjes, komen ze ook in andere materialen voor. Je komt eigenlijk dezelfde uitvoeringen tegen als bij veel ander handwerkgereedschap:
Ivoor, dit komt vaak uit Dieppe of omgeving. Deze streek in Frankrijk staat bekend om zijn ivoor snijders;
Parelmoer, ook een typisch Frans product;
Tartan Ware, dat bestaat uit een houten kern met als versiering een typische Schotse ruit van een bepaalde Schotse clan. Meestal staat ook de naam van de clan erbij ,bijv.“MacLean”, “Prince Charlie”, “Stuart” Deze kwamen natuurlijk uit het Verenigd Koninkrijk;
Tunbridge Ware, ook uit het Verenigd Koninkrijk, is gemaakt van ingelegd hout. Het inlegwerk is meestal een prachtig mozaïek. Dit materiaal is genoemd naar de plaats Tunbridge Wells in Kent, Zuid Engeland. In Tunbridge Wells was een kuuroord en daar speelde de souvenir industrie graag op in. Vanaf ongeveer 1830 werden er allerlei kleine nuttige voorwerpen gemaakt als souvenir voor de thuisblijvers. Een hoogtepunt van het Tunbridge Ware was in 1851; zij exposeerden toen bij de wereld tentoonstelling in Cristal Palace in Londen. De enorme variëteit aan voorwerpen werden gemaakt in de thuiswerkindustrie. Na 1900 komt de thuiswerkindustrie ten einde. Hiermee kan je de voorwerpen goed dateren.
Soms is een wasje gecombineerd met een speldenkussen. Een voorbeeld hiervan is er één van Tunbridge Ware, maar ook één in een zilveren uitvoering. Het zilveren combi-wasje is gemaakt door de zilversmid C.Preijers uit Amsterdam tussen 1822 en 1834.
Het zilveren wasdoosje
Naast een oorlepeltje en een wasklosje, is er nog een mogelijkheid om een draad wat vettig te maken : het wasdoosje. Het doosje werd voorzien van bijenwas, en je kon de draad erdoor halen door je duim in het doosje te zetten en je draad door te trekken. Deze wasdoosjes zijn er alleen in een zilveren uitvoering. Gewoonlijk hebben de wasdoosjes een diameter van ongeveer 2 cm; de hoogte varieert van 0,5 tot 2 cm.
Deze doosjes moet je niet verwarren met zilveren muntendoosjes. Deze zijn te herkennen aan de ingesoldeerde munt op het deksel. Ook heb je nog zilveren lodereindoosjes, deze zijn echter een stuk groter.
Enkele meesters die deze wasdoosjes gemaakt hebben zijn: zilversmid Smets uit Amsterdam tussen 1819 en 1829. Hij gebruikte een ribversiering maar ook met banden decors, iets wat veel doosjes hebben.
Een andere meester is J. Kuijlenburg uit Schoonhoven. Tussen 1816 en 1834 maakte hij er één met een rib-zijkant en een prachtig versierd deksel.
Het meest linker exemplaar op de foto is een platte, gemaakt in Duitsland.
Bovenstaande doosjes dateren allemaal van na 1814. Toch zijn er ook oudere doosjes bekend. Een voorbeeld hiervan is het linker doosje op de laatste foto. Dit doosje is gemaakt door meester Daniel Housel 2 die werkte in Amsterdam tussen 1765 en 1786. Het is altijd weer boeiend om zo’n oud voorwerp aan je verzameling te kunnen toevoegen.
Als je meer wilt weten over dit onderwerp, kijk dan ook in het boek “Nederlands Klein Zilver” van de heer Wttewaal.
Lees ook:
Breien een geschiedenis van eeuwen
Meten is weten, zilveren centimeterhouders en meer
De naaidoos, over zilver antiek naaigerei en meer
Bekijk ook:
De collectie antiek zilver naaigerei van Zilver.nl