Vorstelijk juweel bij uitstek

Geplaatst door

Diadeem gaf de hoffeesten extra luister

Kroonjuwelen vermogen altijd en overal de aandacht te trekken, maar de diadeem van keizerin Eugénie roept stille bewondering op. Zoveel pracht, zoveel vakmanschap, zoveel betovering…. Terwijl het juweel in een vitrine in het Louvre niet eens tot zijn recht komt. Nee, daar is een balzaal voor nodig, verlicht door honderden kaarsen, waardoor er ‘meer parels en diamanten aan te zien zijn dan goud’.

De meeste Europese vorstenhuizen geven nog maar zelden echt grote hoffeesten, Slechts bij een enkele gelegenheid, zoals het zilveren huwelijksfeest van het Zweedse koningspaar en het huwelijk van de Noorse kroonprins Haakon, worden de registers nog opengetrokken. En dan dikwijls niet eens alle registers, want tijdens menig hofbal worden geen diademen meer gedragen. Terwijl toch juist de diadeem het vorstelijk juweel bij uitstek is. En in het verleden was het dan ook de diadeem die extra luister gaf aan de toen zo gebruikelijke hoffeesten.

Zo werd aan het 19e eeuwse hof van de Franse keizer Napoleon III (1808-’73) vrijwel elke avond in alle pracht en praal een ontvangst of banket gegeven. Louis-Napoleon Bonaparte, die van 1848 tot 1852 president van de Franse Republiek was en zichzelf na een staatsgreep tot keizer der Fransen uitriep, was in feite nauwelijks geïnteresseerd in politiek, maar des te meer in uiterlijk vertoon en hij schaamde zich daar bepaald niet voor. Tegen de echtgenote van de ambassadeur in Parijs, prins Klemens von Mettemich, zei hij eens: “Vergeet u niet, prinses, dat ik een parvenu ben in de ware betekenis van het woord.”

Keizer Napoleon

In januari 1853 trouwde de keizer met de knappe Spaanse Eugénie-Marie de Montijo de Guzman, gravin van Teba (1826-1920), die hij waarschijnlijk een jaar had leren kennen tijdens een feest in de Russische ambassade op de place Vendôme. De jonge keizerin zag zichzelf als een tweede Marie Antoinette en probeerde op alle mogelijke manieren de Lodewijk XVI stijl opnieuw in de mode te brengen. Ze liet de paleizen inrichten met neo Louis XVI meubelen, ze bestelde haar juwelen in die stijl en ze droeg crinolines die groter en wijder waren dan de Franse koningin ooit voor mogelijk zou hebben gehouden.

Haar kleding werd ontworpen door de uit Engeland afkomstige Charles Frederick Worth (1826-’95), die zijn zaak voerde in de rue de la Paix en kan worden beschouwd als de eerste echte couturier. Tot die tijd kochten de dames zelf stof die ze naar een kleermaker brachten, maar dat was toen altijd een vrouw. Dat een man in staat was om een vrouw te kleden was ondenkbaar. Worth bracht daar verandering in, mede met behulp van keizerin Eugénie. Bovendien had zij een voorbeeldfunctie: Frankrijk volgde haar keizerin en de rest van Europa volgde Frankrijk en binnen de kortste keren leverde Worth zijn creaties aan alle Europese vorstenhuizen en de hen omringende adel.

De productie was enorm, want naast de vele ontvangsten werden gedurende het uitgaansseizoen vier grote hofbals gehouden in de Tuilerieën met telkens vier- tot vijfduizend genodigden. Omdat de helft hiervan uit dames bestond waren er elk seizoen minstens achtduizend nieuwe avondjurken nodig, want geen van de gasten haalde het in haar hoofd om twee keer in dezelfde robe te verschijnen Vanwege de kostbaarheid gold dit voor juwelen vanzelfsprekend minder, maar daar tegenover stond dat de door de keizerin zo geliefde laat 18e eeuwse motieven — zoals strikken, gekreukeld lint en guirlandes — voor juwelen tot ver in de eeuw in de mode bleven.

Het juweel werd samengesteld uit bijna 2000 briljanten en 212 parels in een zilveren en gouden montuur

De keizer en de keizerin hadden de beschikking over de Franse kroonjuwelen waarvan een belangrijk deel van de diamanten en de parels al vanaf Lodewijk XIV in het bezit was van de Franse koningen. Hiervan werden onder andere in 1853 de bruidsjuwelen voor de keizerin vervaardigd door de Parijse juwelier Alexandre-Gabriël Lemonnier. En tot deze parure behoorde ook een imposante diadeem, waarmee Eugénie zich twee jaar later liet portretteren door de schilder Franz-Xaver Winterhalter (1805-’73)-zie foto bovenaan.

Het juweel werd samengesteld uit bijna 2000 briljanten en 212 parels in een zilveren en gouden montuur en het liep als een kroon tot achter op het hoofd door. De keizerin had een speciale voorkeur voor deze diadeem en volgens een overlevering maakte ze grote indruk wanneer ze ermee op het glanzende zwarte haar en gekleed in een witte of paarse fluwelen crinoline — haar lievelingskleuren — in combinatie met een aantal van haar andere schitterende juwelen de bal- of dinerzaal binnenschreed. De toen gebruikelijke kaarsverlichting maakte van zo’n entree een koninklijk sprookje. Helaas heeft Eugénie hier niet lang van kunnen genieten.

Na de Frans-Duitse oorlog werd Frankrijk in 1870 immers weer een republiek en vluchtte de keizerlijke familie naar Engeland, waar ze onder veel mindere omstandigheden in ballingschap probeerde te overleven De keizer overleed er drie jaar later en hun enige zoon kwam om het leven in Afrika, maar de keizerin leefde nog tot 1920 en was een graag geziene gast aan het Engelse hof. Kort voor dc vlucht naar Engeland was een groot deel van de juwelen door de Franse regering geconfisqueerd. Dit gebeurde nadat de keizerin pogingen had ondernomen om bepaalde stukken te verkopen.

In 1870 schreef de Nederlandse koningin Sophie (1818-77) aan haar vriendin Lady Marian Dora Malet in Londen: ‘Eugénie zou haar juwelen moeten verkopen. Die zijn magnifique en beslist 100.000 pond waard.” Blijkbaar was Sophie geïnteresseerd in de juwelen van Eugénie, maar in een tweede brief aan Lady Malet schreef ze dat ze helaas niets kon overnemen, “omdat de politieke situatie in Europa op dit moment van dien aard is dat ik verwacht binnenkort mijn eigen kostbaarheden van de hand te moeten doen”. Dat was gelukkig uiteindelijk niet het geval en keizerin Eugénie wist met behulp van haar goede vriendin de prinses Von Metternich een aantal juwelen naar Engeland over te brengen, waar ze in mei 1872 werden geveild. Met de opbrengst kon ze tot haar dood in 1920 voor een deel in haar levensonderhoud voorzien, maar ze deed later ook weer nieuwe aankopen. Zo kocht ze omstreeks 1880 bij de Londense juwelier Hancock’s een grote broche in de vorm van een pauwenveer; geheel bezet met briljanten.

Een vereniging van vrienden van het Louvre kocht het sieraad voor ruim f 1 miljoen

De geconfisqueerde juwelen werden in eerste instantie in een kluis opgeborgen, maar in 1878 en 1884 geëxposeerd. De eerste keer tijdens de Parijse Wereldtentoonstelling en daarna in het Louvre. Op een foto van die laatste gelegenheid is de bruidsdiadeem zichtbaar in de rechterzijde van de vitrine. Uiteindelijk werd de gehele collectie in 1887 bij opbod verkocht. Slechts een paar grote diamanten werden uit de veiling genomen, maar aan de rest werd geen enkel historisch belang gehecht. De internationale belangstelling was echter overweldigend en de veiling werd met tekeningen van de juwelen in de media aangekondigd. Op één van deze tekeningen is ook de bruidsdiadeem afgebeeld.

De meeste juwelen werden gekocht door toen belangrijke juweliers. Een verslag van de veiling vermeldt de namen van onder anderen Garrard, Koch Friedlânder, Tiffany, Bapst, Boucheron en zelfs de Nederlandse juwelier Boas. Tiffany was met een bedrag van ruim $ 480.000 de grootste koper en dat was meer dan de negen daaropvolgende kopers samen kochten. Het merendeel van de sieraden werd aangeschaft om te worden uitgebroken waarna de stenen en de parels opnieuw konden worden verwerkt. Slechts enkele juwelen werden in originele staat doorverkocht en bleven bewaard voor het nageslacht. Zo verwierf Tiffany voor ruim Ffr 120.000 een enorme broche met bladmotieven, onder andere bezet met een briljant van twintig karaat, die in 1810 door keizer Napoleon I was aangekocht bij zijn juwelier Nitot. Dit juweel kwam later in het bezit van de Amerikaanse miljonair Bradley Martin. En de maharadja van Patiala liet zich nog omstreeks 1940 fotograferen met een collier van briljanten cirkels dat eens toebehoorde aan de Franse keizerin. Ook de bruidsdiadeem bleef bewaard. Hoewel dit juweel op Ffr 100.000 was getaxeerd, werd het voor iets meer dan Ffr 78.000 verkocht aan de juwelier
Jacoby.

Hij leverde de diadeem in 1890 aan prins Albert von Thurn und Taxis in Duitsland. De prins schonk het sieraad aan zijn bruid prinses Margarethe, aartshertogin van Oostenrijk, die er later regelmatig mee werd gefotografeerd. De basis voor het fortuin van deze prinselijke familie werd gelegd in de 15e eeuw, toen Franz von Taxis de eerste reguliere postdienst opzette tussen Brussel en Wenen, het begin van de posterijen in Europa. In 1980 werd de diadeem nogmaals gebruikt voor een huwelijk, nu dat van prins Johannes von Thurn und Taxis met de veel jongere Duitse gravin, Maria Gloria von Schònburg-Glauchau, die daarna bekend werd als ‘punkprinses’. Mede dankzij haar nam de diadeem in 1989 deel aan de tentoonstelling Parise Schmuck in het Bayerisches National-museum in München.

Maar toen een jaar later haar echtgenoot plotseling overleed zag prinses Gloria zich genoodzaakt om een aantal van haar kostbaarheden en meubelen te verkopen om aan de hoge successierechten te kunnen voldoen. Daarom werd de diadeem met een aantal andere juwelen in 1992 bij Sotheby’s in Genève geveild. Het sieraad werd uiteindelijk verkocht voor Sfr 935.000 — twee keer de getaxeerde waarde — aan een vereniging van vrienden van het Louvre.

Sindsdien ligt de diadeem tussen een aantal andere bewaard gebleven Franse kroonjuwelen in een vitrine in de Apollo-galerie en is dus vrijwel terug op de plaats waar hij ooit door keizerin Eugénie werd gedragen. Voor de vitrine staan altijd drommen mensen, maar meestal heerst er een opmerkelijke stilte. Vrijwel iedereen komt onder de indruk van dit vorstelijke juweel, waar de historie bij wijze van spreken letterlijk van afstraalt. Maar desondanks geven het zichtbare vakmanschap, het formaat, het nog altijd betoverende luster van de parels en de schittering van de diamanten vermoedelijk slechts een fractie prijs van het effect dat werd verkregen wanneer keizerin Eugénie de door honderden kaarsen verlichte balzaal binnenschreed, waardoor men er “meer parels en diamanten aan zag dan goud”, Deze uitspraak is ontleend aan de 17e eeuwse historicus Willem Baudartius, die in zijn memoriën uit 1620 een verslag gaf van het in 1613 te Londen voltrokken huwelijk tussen prinses Elisabeth, dochter van koning Jacobus I van Engeland en Frederik V, keurvorst van de Palts. Over de bruid schreef hij onder andere: “Op haer hangende hayr hadde zij een kroone, daer men veel meer Peerlen ende Diamanten aen sach dan goudt.”

Klaas Martijn Akkerman is juwelenhistoricus

Lees ook van Martijn Akkerman:

Alleen voor de koningin

De koning van de juweliers, de juwelier van de koningen

Bekijk ook de collectie van Zilver.nl:

Sieraden

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *