De triomf van een pionier
Inhoudsopgave
Juwelen hebben de mensheid altijd gefascineerd en zijn in feite bedoeld om de schoonheid van de draagster te accentueren. Maar hun dikwijls hoge waarde, grote waardevastheid en het feit dat ze in geval van nood makkelijk vervoerbaar zijn maakten ze in de loop der tijd vooral tot een begeerd bezit van hen die er hun status en maatschappelijke positie mee konden benadrukken en lange tijd waren dat voornamelijk vorstenhuizen en de hen omringende adel.
Cartier
Mede als gevolg van de industriële ontwikkeling ontstond er echter in de loop van de negentiende eeuw naast de aristocratie een grote groep nieuwe rijken, die zich eveneens juwelen konden permitteren. En vanaf dat moment openden, vooral in de modestad Parijs, steeds meer juweliers hun deuren om aan de stijgende vraag naar kostbaarheden te kunnen voldoen, Onder hen bevond zich Louis-Francois Cartier [1819-1904], die in 1847 het bedrijf overnam van zijn leermeester Adolphe Picard in de Rue Montorgueil.
Reeds in 1853 verhuist hij naar de Rue Neuve-des- Petits-Champs in de directe omgeving van het Palais Royal en in 1859 naar een nog groter pand op de toen zeer modieuze Boulevard des Italiens. Cartier was blijkbaar een succesvol zakenman, want van meet af aan behoorden de belangrijkste inwoners van Parijs tot zijn klanten. Vooral de gravin van Nieuwerkerke en prinses Mathilde Bonaparte, twee vooraanstaande vrouwen in de Parijse kunstwereld onder Napoleon III, waren met hun ongekende invloed van groot belang voor hem. En toen hij vanaf 1859 de Franse keizerin Eugénie regelmatig in zijn zaak ontving, was zijn naam definitief gevestigd. Overigens verkocht Cartier tot de eeuwwisseling uitsluitend juwelen die hij betrok van derden, zoals zijn collega’s Froment Meurice, Falize, Boucheron en de Brusselse firma Wolfers.
De amethyst-parure van omstreeks 1860 bijvoorbeeld, tegenwoordig in de historische collectie van Cartier – is weliswaar ontegenzeggelijk van Franse makelij, maar is absoluut nog niet kenmerkend voor de latere Cartier-stijl.
Louis Cartier
In 1874 neemt Louis-Francois’ oudste zoon Alfred [1841-1925] de leiding over en vergroot de collectie onder andere met waaiers, ivoren beeldjes, Christoffle-zilver en Wedgwood- en Sèvres porselein. Van zijn drie zoons, Louis, Pierre en Jacques, kwam de eerste [1875-1942] in 1898 in het bedrijf. Zijn zakelijk instinct en artistieke capaciteiten voerden het huis Cartier in de twintigste eeuw tot ongekende hoogte.
Maar al in de negentiger jaren van de 19e eeuw deed hij als jongeman van zich spreken door de noodzaak in te zien van de aanleg van elektrisch licht en telefoon op de Boulevard des Italiëns. Kort na de installatie van het laatste apparaat belde een Parijse gravin op om te vragen waar haar bestelling bleef. De verkoper, die haar niet persoonlijk had geholpen, deelde mee dat haar bestelling reeds een week eerder was afgeleverd. “Uw ring met robijn” voegde hij er nadrukkelijk aan toe. De gravin was echter in afwachting van een saffier collier en hing verbolgen de hoorn op de haak. Voor Louis was dit incident aanleiding om een geheim archief aan te leggen van alle vaste klanten, hun echtgenotes, maītresses en hun respectievelijke wensen en smaken. Bovendien voerde hij een inkoopcode in, bestaande uit het CONFITURES, waarvan de tien letters slechts één keer voor komen en waarbij de de letter K een herhaling symboliseerde. dit archief als de code bleven in gebruik tot de Tweede Wereldoorlog.
[su_row][su_column size=”1/2″ center=”no” class=“”]
[/su_column] [su_column size=”1/2″ center=”no” class=“”]
[/su_column][/su_row]
Rue de la Paix
In 1898 verhuisde Cartier naar het huidige pand in de Rue de la Paix, waar toen al een aantal bekende juweliers waren gevestigd, zoals Vever, Mellerio en Aucoc, maar ook de couturiers Worth en Poiret en de parfumeur Guerlain. In dat zelfde jaar trouwde Louis met Andrée Worth, kleindochter van de oprichter van het gelijknamige modehuis en vanaf dat moment etaleerde hij regelmatig juwelen op de etalagepoppen van zijn schoonvader en buurman.
Op de begane grond was de winkel gesitueerd en op de eerste etage bevonden zich een aantal aparte ruimtes waar belangrijke klanten in een vertrouwelijke sfeer konden worden geholpen. Het gebeurde zelfs eens dat de Prins van Wales hier bij toeval een neef, één van de Russische grootvorsten tegen het lijf liep.
Het bleef echter niet bij de Rue de la Paix. De kroning van de Engelse koning Edward VII veroorzaakte een toevloed aan opdrachten en het schijnt dat de koning er persoonlijk bij Louis Cartier op aandrong om nog in het kroningsjaar een filiaal in Londen te openen. Het was ook Edward VII die Louis ooit begroette met de gedenkwaardige woorden: “U bent de koning van de juweliers en de juwelier van koningen“. Cartier verwierf inderdaad in de loop der jaren vijftien keer het predikaat Hofleverancier, van Edward VII zelf in 1904 tot Koning Zog I van Albanië in 1939.
Filialen in Londen en New York
Het Londense filiaal stond onder leiding van Jacques Cartier en verhuisde in 1909 van New Burlington Street naar het huidige pand in New Bond Street. In dat zelfde jaar opende Pierre Cartier, die met een Amerikaanse was getrouwd, een filiaal in New York op Fifth Avenue. In 1917 werd een groot pand op enkele blokken afstand in gebruik genomen. Het hoekgebouw in renaissance-stijl werd nota bene verworven van de eigenaar Morton Plant in ruil voor een dubbelrijig collier van oriëntparels!
Alle drie de filialen bleven hun juwelen betrekken van derden, van wie een aantal echter exclusief voor Cartier werkte. Eigen ateliers werden pas opgericht in 1917 [New York], 1922 [Londen] en 1929 [Parijs].
De artistieke verantwoording lag vanaf de eeuwwisseling echter vrijwel geheel bij Louis Cartier, waardoor het juweliershuis langzaam aan een eigen gezicht kreeg. De Cartier’s voelden zich in ieder geval niet aangetrokken tot de avant-gardistische art nouveau en Pierre Cartier merkte eens tegen een Amerikaanse klant op, die zijn voorkeur voor deze stijl had uitgesproken: “We use very little material and a great deal of stones”.
Het gebruik van platina
Het eerste artistieke wapenfeit van Louis Cartier was het creëren van een eigen stijl, de “Style Guirlande”, die tot de Eerste Wereldoorlog door ontelbare juweliers in de hele wereld werd overgenomen. In feite was deze stijl een verlengstuk van de neo-Louis XVI-stijl, maar door het gebruik van platina, dat door Cartier als eerste juwelier werd gebruikt en in de archieven vanaf 1853 in toenemende mate wordt beschreven, ontstonden veel elegantere juwelen dan de zware, in zilver gezette ontwerpen uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Louis Cartier stuurde zijn acht vaste ontwerpers zelfs de straat op om ornamenten van achttiende-eeuwse gevels over te nemen. De lijnvoering van deze schetsen is bijvoorbeeld inderdaad duidelijk terug te vinden in de briljanten diadeem uit het begin van de eeuw, die een aantal jaren geleden door Cartier werd teruggekocht van het Belgische koningshuis.
Fabergé lijn
Daarnaast voerde Cartier vanaf het begin van de eeuw een “Fabergé-lijn”, veroorzaakt door het grote succes van de Russische hofjuwelier in West Europa en de vele Russische klanten die bij Cartier bestellingen plaatsten. De bekende stenen dierfiguren en de verschillende emails werden door Cartier en Fabergé zelfs bij dezelfde firma’s besteld.
Louis Cartier was een verwoed kunstverzamelaar en vooral zijn interesse voor kunst uit het Nabije en Verre Oosten was herkenbaar in het Cartier-oeuvre. Vooral tussen de beide Wereldoorlogen werden door hem Egyptische, Perzische, Indiase, Chinese en Japanse motieven verwerkt. De Egyptische invloed was reeds omstreeks 1910 merkbaar en werd veroorzaakt door de naweeën van de opening van het Suez-kanaal in 1869, maar vooral door de grote Egyptische tentoonstelling in 1911 in het Louvre. Cartier verwerkte Egyptische motieven – evenals de meeste van zijn collega’s, zoals briljanten lotusbloesems in een diadeem, die op 26 november 1934 in de Parijse collectie werd opgenomen. Reeds drie dagen later werd het juweel verkocht aan de Aga Khan III voor de begum Andrée.
Uit de Cartier-archieven blijkt het zakelijk succes door het feit dat – afgezien van speciale opdrachten – de juwelen die in voorraad waren zelden langer dan een paar maanden op een koper hoefden te wachten. Louis Cartier was na de opening van het graf van Toetankamon in 1922 de enige juwelier die antieke fragmenten uit koningsgraven ging verwerken. Zo is de scarabee -broche uit 1924 bezet met blauw geglazuurde aardewerk vleugels, die afkomstig zijn van een Egyptisch borstjuweel. Soms gebruikte Cartier zelfs onderdelen van zijn privéverzameling.
Perzische invloed, zoals in de turkoois diadeem die in 1935 op bestelling werd vervaardigd, werd eveneens veroorzaakt door Cartier’s privéverzameling, namelijk die van
Perzische miniaturen. Maar ook de beroemde “Ballets Russes” van Diaghilev leverden hiervoor inspiratie. Vooral het ballet “Sheherazade” op muziek van Rimsky Korsakov, dat in 1910 in Parijs in première ging, kreeg de aandacht van Cartier’s meest briljante ontwerper, Charles Jacqueau [1885-1968], die ademloos en met zijn schetsboek onder handbereik de kostuums van Paul Poiret en de décors van Léon Bakst natekende. De Indiase invloed was bij Cartier overigens duidelijker zichtbaar. In de eerste plaats kwam dit door de opdrachten van een aantal Indiase vorsten, van wie Cartier ook antieke Indiase juwelen kocht en daarmee in Europa een rage ontketende. Bovendien verkochten de vorsten hun bewerkte kleurstenen – vooral robijnen en smaragden – die door Cartier in oosters aandoende juwelen werden verwerkt.
Tutti Frutti stijl
Deze gegraveerde stenen zijn waarschijnlijk van invloed geweest op de stijl die vanaf ongeveer1925ontstond en die tegenwoordig “Tutti Frutti” of “Fruit-Salad” stijl wordt genoemd [afb. 8]. In het Parijse archief werden deze juwelen beschreven als “Pierres-de-couleur’ en in Londen als “Multigem Jewellery”. De benaming “Tutti Frutti” ontstond pas in 1943 naar aanleiding van het bakelieten fruit op het hoofddeksel van Carmen Miranda, die in de film “The Gang’s All Here” het beroemd geworden nummer “The Lady in the Tutti Frutti Hat” zong, Maar dit had natuurlijk niets te maken met de juwelen van Cartier.
Lees ook het blog: Exotisch en kleurrijk, Tutti Frutti
Chinese en Japanse invloed was bij Cartier in de dertiger jaren naast juwelen vooral ook merkbaar op luxe gebruiksartikelen, zoals sigarettenkokers en toiletdozen. Roken in het openbaar raakte vanaf de eeuwwisseling voor dames in zwang. En make-up werd een “must” nadat Jeanne Lanvin in 1921 haar Parijse schoonheidssalon had geopend.
Gedurende de twintiger en dertiger jaren was de combinatie smaragd-diamant bij Louis Cartier favoriet. In mei 1928 werd hij door een Engels modetijdschrift gevraagd om juwelen te selecteren bij een importante creatie in beige crêpe en wol van de couturier Madeleine Vionnet. Naar aanleiding hiervan schreef het tijdschrift:
” Keeping in mind, the fact that the jewel is always an integral part of the ensemble and that color harmony plays an important role in the matter, Cartier has selected the vivid grass green gem – the emerald – as a fitting complement to the soft pastel tones of the gray beige … Emeralds are decidedly the smart stone of today“.
Inderdaad waren voor Louis Cartier juwelen en kleding onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het was dan ook zijn eigen idee om tijdens de Exposition des Arts Décoratifs in Parijs in 1925 als enige juwelier te exposeren in het paviljoen van de mode, in plaats van bij zijn vierhonderd collega’s in het Grand Palais. De Parijse couturiers kochten regelmatig juwelen bij Cartier in opdracht van hun klanten en Elsa Schiaparelli ontwierp zelfs de beroemd geworden kleur ‘shocking pink” voor een grote roze diamant, die door Cartier werd verkocht aan Daisy Fellowes, de hoofdredactrice van “Harper’s Bazaar”.
Smaragd
Een voorbeeld van de groen-wit combinatie werd in 1995 door Cartier teruggekocht bij Sotheby’s in St. Moritz. Het betreft het ongesigneerde, maar zeer importante collier. bezet met honderden diamanten en een smaragd van 143 karaat. Het juweel werd in 1932 besteld door de van oorsprong Amerikaanse miljonairsdochter Beatrice Ogden Mills, die in 1909 trouwde met de Engelse Lord Granard. Ze was bezeten van juwelen en ze droeg er meestal te veel gelijktijdig. Het Cartier-collier weegt ruim een pond en onder andere naar aanleiding van dit sieraad schreef Sir Henry “Chips” Channon in 1938 na een diner met de Granard’s en de Churchill’s in zijn dagboek: “Lady Granard could scarcely walk for jewels”
[su_row][su_column size=”1/2″ center=”no” class=“”]
[/su_column] [su_column size=”1/2″ center=”no” class=“”]
[/su_column][/su_row]
Jeanne Toussaint
De triomf van Louis Cartier werd vanaf het begin van de twintiger jaren gedeeld door Jeanne Toussaint [1887-1978], die zelf geen ontwerpster was, maar een aantal revolutionaire ideeën aanbracht. Vier decennia regeerde ze min of meer Cartier’s ontwerpafdeling en ze drukte een belangrijk stempel op de international juwelen-mode. Ook Toussaint zag juwelen als een modeaspect en ze gebruikte de couture van Chanel, Schiaparelli, Dior en Balenciaga als achtergrond voor haar ideeën.
Ze werd geschilderd door Helleu, Boldini, Sem. Iribe en B?rard, ze bewoog zich in de hoogste Parijse kringen en was goed bevriend met een aantal invloedrijke figuren zoals de Hertogin van Windsor, de binnenhuisarchitecte Elsie de Wolfe en Diana Vreeland, mode-redactrice van “Harper’s Bazaar”. De hoffotograaf Cecil Beaton beschreef Toussaint ooit als een klein vogelachtig vrouwtje, maar toonde zich diep onder de indruk van haar “zesde zintuig voor smaak”, de in vakkringen beroemde “goût Toussaint”. “You who perfume diamonds“, riep prinses Bibesco haar eens toe.
Toussaint was onder andere verantwoordelijk voor de mode in Europa van geïmporteerde Indiase juwelen en in de dertiger jaren introduceerde zij een aantal driedimensionale figuratieve juwelen, waaronder het beroemd geworden lieveheersbeestje als broche in koraal, onyx en diamant in 1935 één van de eerste in was. In het vroege voorjaar van 1937 kwam Toussaint met het idee van een negerkopje in gelakt goud met een geëmailleerde tulband op het hoofd. Ze werden per paar als clips en soms in plaats van knopen op de kleding gedragen en ze veroorzaakten een rage. Diana Vreeland schreef later:
“Have I ever showed you my little blackamoor heads from Cartier with their enamelled turbans? Baba Lucinge and I used to wear them in rows and rows … they were the chic of Paris in the late thirties. When I moved to New York, I made arrangements for Paris Cartier to sell them to the New York Cartier, and all I can tell you is that the race across the ocean – this was by boat, do’nt forget – was something so fierce. The Cartier ones were quite expensive, but then Saks brought out a copy of them that sold for something like, in those day’s, thirty dollars apiece, and it was impossible to tell them apart. So I bought the copies and wore them with the real ones, like decorations … …. I was covered in blackamoors!”
Panthère
Reeds in december 1937 kwam Toussaint met een nieuw idee, want het Franse tijdschrift “Femina” meldde dat de negerkopjes dienden te worden vervangen door Indianen-hoofdjes. Ze werden in het Cartier-archief beschreven onder de verzamelnaam “Sioux” en ze waren vervaardigd van gelakt goud. Sommige dames droegen er een hele rij van langs de schouderlijn. De gekte voor dit ontwerp was zelfs zo groot dat op een willekeurige avond in het restaurant van het Parijse hotel The Ritz maar liefst twaalf dames met deze juwelen aan tafel verschenen. Jeanne Toussaint werd door Louis Cartier liefkozend “Panthère” genoemd. Of dit in verband stond met haar karakter of lichaamshouding is niet bekend, maar het appartement van Toussaint werd door Elsie de Wolfe ingericht met veel tijger- en panterprints.
[su_row][su_column size=”1/2″ center=”no” class=“”]
[/su_column] [su_column size=”1/2″ center=”no” class=“”]
[/su_column][/su_row]
Er bestaan vermoedens dat Cartier en Toussaint een verhouding met elkaar kregen nadat Louis in 1910 van Andrée Worth was gescheiden. Maar zelfs gedurende zijn tweede huwelijk met de Hongaarse gravin Jacqueline Almassy, waardoor Cartier persoonlijke contacten kreeg met de voor zijn zaak zo belangrijke Europese aristocratie, bleef er een speciale band bestaan. Het pantermotief, dat voor het eerst in 1914 werd toegepast en dat in de loop der jaren bijna spreekwoordelijk zou worden voor Cartier, staat met de koosnaam in verband.
Kort voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog kwam Toussaint met het idee van een driedimensionaal pantermotief voor een broche. Waarschijnlijk ontstond dit idee in samenwerking met de Hertogin van Windsor. Het uitbreken van de oorlog vertraagde echter de uitvoering van dit juweel, dat uiteindelijk in 1948 in opdracht van de hertogin werd vervaardigd. Het ontwerp werd daarna een soort beeldmerk van het huis Cartier, maar helaas heeft Louis Cartier het grote succes van de panter en de varianten die er op volgden niet meer mogen meemaken. In 1942 overleed de man die door velen wordt beschouwd als de grootste juwelier aller tijden.
Lees ook van Martijn Akkerman:
Alles voor de koninklijke clientèle
Bekijk ook de collectie van Zilver.nl: