Onder de juwelen, die gedurende de Art Nouveau periode in Frankrijk vervaardigd werden en die zich ten opzichte van voorgaande stijlen kenmerken door een nieuwe motiefkeuze en het gebruik van onconventioneIe materialen en technieken, nemen de medaillebijoux een bijzondere plaats in. Omstreeks 1880 neemt de belangstelling voor cameeën, die sinds Napoleon I de juwelenmode in hoge mate hadden bepaald, sterk af.
Mede dankzij de interesse voor antieke munten en penningen, die in die tijd ook in juwelen werden verwerkt vonden de Parijse juweliers een alternatief in een sieraad dat qua vorm en voorstelling op zijn minst ‘muntachtig’ genoemd kan worden. De machinaal vervaardigde medaillebijoux, die al spoedig de vroegere populariteit van de camee evenaarden, zorgden voor een commercieel succes. Door de betrekkelijk geringe aanmaakkosten en de mogelijkheid meerdere exemplaren van één ontwerp te verkrijgen vond het medaillebijou namelijk zijn weg naar een groot publiek, dat zich voor een betaalbare prijs een aantrekkelijk en stijlzuiver sieraad kon aanschaffen. Hoewel juist het muntachtig karakter in het ontwerp een zekere beperking meebracht, vinden we onder de medaillebijoux vele charmante en draagbare juwelen.
De uitvoering
Inhoudsopgave
De medaille werd, net als een munt of penning geslagen met een stempel, dat men verkreeg met behulp van een ’tour à réduire’, een in die tijd geperfectioneerde reduceermachine. Over een groot model in was of gips werd een metalen taster, de ‘pointe mousse’, bewogen waarna via diverse tandwielen een naald de voorstelling sterk verkleind in een stukje staal of ijzer graveerde. Met dit soms in verscheidene formaten uitgevoerde stempel kon men zoveel medailles slaan als men wenste. Een enkele keer werd met de reduceermachine direct in edelmetaal of zelfs in ivoor gewerkt, wat, na vernietiging van het model, de exclusiviteit natuurlijk ten goede kwam.
De tour à réduire leverde voor die tijd en in vergelijking met handwerk zulke mooie resultaten dat zelfs René Lalique (18601945), die evenals de meeste van zijn collega’s hoofdzakelijk unica ontwierp, zij het in beperkte mate – met de reduceermachine juwelen uitvoerde , waarover hij eens zei: ‘Ayant modelé Ie bijou,j’étais sûr d’avoir la traduction la plusftdèle des effets que j’avais cherchés, sans passer par l’intermédiaire d’ouvriers ciseleurs ou autres’ *3. Hoewel de oorsprong van het medaillebijou in Frankrijk lag, reikte de invloed ervan tot in Engeland, Duitsland, Oostenrijk en Amerika.
Het Hessisches Landesmuseum te DarmStadt bezit een enigszins muntvormig médaillon van de Russische hofjuwelier Peter Carl Fabergé (1846-1920), die voor zijn internationale cliëntèle soms ook in Art Nouveau stijl werkte *4. De medaillebijoux werden uitgevoerd in goud, zilver of verguld zilver, terwijl ook voorbeelden bekend zijn in onedele metalen en ivoor. De medaille leende zich, op ringen na, voor praktisch elke sieraadvorm en we kunnen ze dan ook tegenkomen in broches, hangers, gespen, manchetknopen, armbanden, medaillons en hoed- en dasspelden. De laatste jaren verschijnen er nogal eens copieën van deze juwelen op de markt. Deze zijn meestal gegoten en daardoor vaak grover van uitvoering en met enige ervaring snel van de originelen te onderscheiden.
Motieven
De symbolistische tendenzen van de Art Nouveau vindt men ook terug in veel medaillebijoux uit die periode. In negen van de tien gevallen bestaat de voorstelling uit een vrouwenhoofd dat met vaak dromerige blik en vloeiende haarlijn zo karakteristiek is voor de jaren rond de eeuwwisseling. Soms is met het vrouwenhoofd ‘de Heilige Maagd’, ‘Cleopatra’, of ‘Jeanne d’Arc’ bedoeld. Ook godinnen uit de Oudheid vormden een geliefd onderwerp, waarbij de toegevoegde attributen meestal duidelijk maken wie is afgebeeld. Vaker nog zijn de afbeeldingen bedoeld als symbolische voorstelling van meer abstracte onderwerpen, zoals bijvoorbeeld ‘De droom’, ‘De nacht’, ‘Het ontwaken’ of ‘De vier jaargetijden’, die meestal iets meer uitleg behoeven. Bij deze profane onderwerpen zijn vaak florale motieven toegevoegd waarbij onder andere de klaproos en de iris de voorkeur genoten.
Signaturen
De ontwerpers van Art Nouveau juwelen beschouwden hun producten als individuele artistieke prestaties, waarbij het gebruikte materiaal meestal ondergeschikt was aan het ontwerp. Om deze reden werden de sieraden vaak gesigneerd. Ook op de toch in principe in grotere aantallen vervaardigde medaillebijoux zijn dikwijls namen of monogrammen te vinden, waarvan de bekendste en tevens de meest voorkomende hierna kort genoemd worden.
Fonsèque
Het eerste medaillebijoux werd in 1886 in opdracht van de Parijse juwelier Fonsèque et Olive ontworpen door de goudsmid-medailleur Seraphin Emile Vernier (1852-1927). Vernier werkte een paar jaar later voor diverse firma’s waaronder de juwelier Germain Desbazeille in de rue Monsigny 6. Desbazielle, die oorspronkelijk in cameeën was gespecialiseerd, bestelde vanaf 1889 een groot aantal medaillebijoux bij Vernier, onder andere een serie van vier broches met de naam ‘Les quatre saisons’ waarvan ‘Le printemps’ is afgebeeld.
Vernier
De medaille, die in een simpele muntrand is gevat, toont tegen een gladde achtergrond een jong meisje met voorjaarsbloemen in het haar. Rond de hals draagt Zij, naar de mode van die tijd, een zogenaamd ‘collier de chien’ van kleine diamantjes. Deze diamanten toevoeging kon, als de klant dat wenste, in de medaille worden aangebracht. De juweliers Paul en Henri Vever verwerkten in 1898 een geëmailleerde medaille van Vernier in een broche met florale motieven naar een ontwerp van de Zwitserse graficus en illustrator Eugène Grasset (1841-1917). Deze broche was uit voorraad leverbaar en komt ook voor met een medaille van de medailleur Louis Bottée. De ontwerpen van Emile Vernier zijn aan de voorzijde gemonogrammeerd met d letters EV en een enkele keer met zij volledige naam getekend.
Vernon
Een tweede grote ontwerper van medaillebijoux was Frédéric Charles Victor de Vernon (Parijs 1858-1912). Hij werkte voornamelijk voor de juwelier Julien Duval, een vroegere studiegenoot aan de Ecole des Beaux Arts te Parijs. In 1898 ontstond de broche ‘l ‘Amour’, waarvan de medaille met en zonder diamanten entourage voorkomt en die een lachende Amor voorstelt met een Pijlenbundel en een diamanten haarband. In 1899 volgden onder andere ‘Le jour’ en ‘La nuit’. De speld is in dit geval direct op de achterzijde gesoldeerd. De qua contour iets afwijkende medaille vertoont een vrouw met gesloten ogen die een met sterren bezaaide sluier in de ene- en een paar klaprozen of papavers in de andere hand houdt.
In 1900 vervaardigde Vernon door middel van de reduceermachine en in opdracht van Duval een gouden vingerhoed waarop zes vrouwenhoofden, die naaisters uit de Parijse mode-ateliers voorstellen. Deze vingerhoed werd destijds door de Zuid Afrikaanse president Paul Krüger als huwelijksgeschenk aan Koningin Wilhelmina aangeboden.
Boven: monogram Emile Vernier.
Midden: monogram Louis Rault.
Onder: monogram Epinay de Briort.
Rault
De ontwerpen van Vernon zijn aan de voorzijde gesigneerd met F. VERNON. Hoewel de medaillebijoux van Vernier en Vernon nog regelmatig voorkomen, zijn ze in de minderheid vergeleken bij die van de ciseleur en graveur Louis Rault (1847-1903). Zijn medailleontwerpen dateren van na 1875, toen hij zich zelfstandig vestigde na zevenjaar in dienst te zijn geweest bij het juweliershuis Boucheron. Van Rault, die door Boucheron als één van de grootste ciseleurs van zijn tijd werd beschouwd, zijn o.a. een hanger en een dasspeld bekend met de voorstelling van Diana, godin van de jacht
Rault, die vaak godinnen als onderwerp nam, maakte hier gebruik van twee stempels in verschillend formaat. Zijn ontwerpen doen meestal uitgesproken muntachtig aan en zijn in de regel aan de voorzijde gemonogrammeerd met de letters L R. Dit monogram wordt nogal eens ten onrechte toegeschreven aan René Lalique *7.
Prosper Epinay de Briort
In groot contrast met de ontwerpen van Rault staan die van de in 1836 op Mauritius geboren Franse graaf Prosper Epinay de Briort. Zijn medaillebijoux werden uitsluitend uitgevoerd door Boucheron en dateren van na 1880. De Briort had zich toen voorgoed gevestigd in Parijs na twintig jaar afwisselend op Mauritius en in Italië vertoefd te hebben. Terwijl Zijn collega ’s hun vrouwenhoofden meestal in profiel voorstelden is zijn ‘Parisienne’ en face afgebeeld en vult zij de gehele medaille. De lachende jonge vrouw draagt een diamanten colliertje en een hoed in de vorm van een grote papaver. Het meestal moeilijk te vinden monogram van De Briort wordt gevormd door de letters E B.
Het is ondoenlijk alle ontwerpers in dit korte bestek te behandelen. Naast de reeds genoemde kan men op medaillebijoux onder andere de namen tegenkomen van Lucien Janvier, Jules Chéret, Georges le Turcq en F. Rasumny. Oscar Roty en Emile Prouvé, rechterhand van de in Nancy werkende glaskunstenaar Gallé, ontwierpen medailles voor Desbazeille -terwijl Edmond Becker en Jules Braeau, die een vriend was van Louis dat deden voor Boucheron. Ten slotte noem ik nog de vaak moeilijk te ontcijferen signatuur van Emile Dropsy, die de broche ‘Le parfum’ maakte. De opengewerkte achtergrond van de medaille opgevuld met ‘plique à jour’, een lichtdoorlatend email dat zo karakteristiek is voor veel Art Nouveau juwelen, maar dat reeds in de zestiende eeuw door Benvenuto Cellini werd toegepast *8.
Hoe het ook zij, gesigneerd of ongesigneerd, het medaillebijou is een aantrekkelijk verzamelobject geworden. Door de grote productie omstreeks 1900 zijn er relatief veel exemplaren bewaard gebleven. Dankzij de nog altijd betrekkelijk lage prijzen kunnen velen genoegen beleven aan het Franse Art Nouveau juweel.
1 Zie o.a. L. Giltay-Nijssen,Juwelen.Bussum
z.j., afb. 12c.
2. Sigrid Barten, René Lalique, Schmuck und Objets d’Art. München, 1977, o.a. cat.nr. 100. 1-3,
3. 955, 1788 en 1791.
4. Henri Vever, La bijouterie française au XIXe siècle. Parijs, 1908, deel III, blz. 719.
5. Cat. Hessisches Landesmuseum Darmstadt, 1973, blz. 114 en 139 afb. 123.
Verg. Henri Vever o.c., deel III, blz. 655, en Cat. De Antiquairs Int. Valkenburg, 1982, stand nr. 16.
6. Henri Vever, o.c., deel III, blz. 560.
7. Lalique heeft weliswaar met betrekking tot zijn juwelen een monogram met de letters R L gebruikt, maar alleen op een paar ontwerptekeningen.
Sigrid Barten, o.c., cat. nr. 1506. IB, 1506.2 en 1789.
8. Henri Vever,o.c, deel III, blz. 418-419.
Lees ook van Martijn Akkerman, juwelenhistoricus en bekend van Tussen Kunst & Kitsch, Blauw Bloed en Vorsten:
Bekijk ook de collectie van Zilver.nl: